Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW2570

Datum uitspraak2006-04-18
Datum gepubliceerd2006-04-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 05/1869 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft eiser geweigerd toestemming te verlenen om zich met behoud van zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) gedurende drie maanden te oriënteren op de start van een eigen onderneming. Tevens is daarbij aangegeven dat het aantal uren dat eiser niet meer beschikbaar zal zijn voor de arbeidsmarkt zal worden gekort op zijn uitkering.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 05/1869 WW Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2006 inzake [eiser], te [woonplaats] eiser, gemachtigde mr. R.A. Felix, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, te Amsterdam, verweerder, gemachtigde D.R. Abdoelhak, werkzaam bij het Uwv te Groningen.. Procesverloop Bij besluit van 14 oktober 2004 heeft verweerder eiser geweigerd toestemming te verlenen om zich met behoud van zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) gedurende drie maanden te oriënteren op de start van een eigen onderneming. Tevens is daarbij aangegeven dat het aantal uren dat eiser niet meer beschikbaar zal zijn voor de arbeidsmarkt zal worden gekort op zijn uitkering. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 mei 2005 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 april 2006 waar eiser is verschenen bijgestaan door mr. A.M. Dikkema, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Overwegingen Eiser is per 1 maart 2004 eervol ontslagen uit zijn werkzaamheden bij [werkgever]. Op dat moment was eiser ziek. Per 1 juni 2004 is eiser arbeidsgeschikt verklaard. In verband hiermee heeft eiser bij verweerder op 8 juni 2004 een (her) aanvraag gedaan voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.(WW). Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij zich wil oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. Op 10 juni 2004 heeft eiser -nogmaals -aangegeven dat hij zich wil oriënteren op de start van een eigen bedrijf. Verweerder heeft eiser op 16 juni 2004 verzocht om aanvullende gegevens, welke eiser op 22 juni 2004 heeft verstrekt. Blijkens deze informatie was de sollicitatie bij [bedrijf] succesvol verlopen. Hij is echter niet als werknemer aangenomen; de sollicitatie is in die zin succesvol verlopen dat hij op het punt staat om als deskundige (zelfstandig ondernemer) te worden gecontracteerd. Het betrof een deeltijdvacature voor ongeveer 30% voor een medisch redacteur chemiekaarten. Dit vormde voor eiser aanleiding zich te oriënteren op het starten als zelfstandige. Voorts blijkt uit deze informatie dat eiser op 1 juni 2004 een vervolggesprek heeft gehad met [bedrijf] om de contractvoorwaarden te bespreken en dat hij op 2 juni 2004 zijn onderneming heeft ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder de naam [naam] consultancy. In de maand juni hebben nog een tweetal kennismakingsgesprekken plaatsgevonden bij [bedrijf]. Op 24 juni 2004 zou de overeenkomst met [bedrijf] getekend worden. De overige tijd heeft eiser besteed aan de start van zijn eigen onderneming. Op de werkbriefjes over de periode van 7 juni 2004 tot 6 september 2004 heeft eiser aangegeven dat hij geen sollicitatieactiviteiten heeft verricht in verband met het opstarten van een eigen onderneming. Bij besluit van 12 juli 2004 heeft verweerder eiser met ingang van 1 juni 2004 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) Op 8 oktober 2004 heeft verweerder eiser medegedeeld dat zijn verzoek om een oriëntatiefase op de start van een eigen bedrijf in behandeling wordt genomen. Eiser heeft in verband hiermee op 12 oktober 2004 nog aanvullende informatie verstrekt. Eiser heeft daarbij in aanvulling op zijn brief van 22 juni 2004 onder meer nog aangegeven dat zijn oriënterende werkzaamheden in de eerste maanden bestonden uit een haalbaarheidsstudie, het opstellen van een ondernemingsplan en informatie inwinnen bij banken, verzekeringen, belastingdienst en gemeente. Bij het primaire besluit van 14 oktober 2004 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hem geen toestemming wordt verleend om zich met behoud van uitkering gedurende drie maanden te oriënteren op de start van een eigen onderneming omdat uit de werkbriefjes over de periode van 7 juni tot en met 6 september 2004 blijkt dat hij reeds als zelfstandige heeft gewerkt. Een oriëntatieperiode is volgens verweerder dan niet nodig. Aangegeven is dat het aantal uren dat eiser niet meer beschikbaar zal zijn gekort zal worden op de uitkering. Eiser voldoet volgens verweerder dan niet aan de voorwaarden die gesteld zijn om je met behoud van uitkering te oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. Verweerder heeft daarbij gewezen op het door verweerder terzake gevoerde beleid zoals dat is neergelegd in het Besluit oriëntatieperiode en de WW (Besluit van 22 april 1998, stcrt. 84, hierna: het Besluit oriëntatieperiode). De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 24, eerste lid, onderdeel b ten eerste van de WW, is bepaald dat de werknemer dient te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Dit houdt onder meer in dat de werknemer, die een WW-uitkering ontvangt, zelf actief naar werk dient te zoeken. In het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW is neergelegd wat onder de sollicitatieplicht moet worden verstaan. In aanvulling op dit besluit wordt van WW-uitkeringsgerechtigden die zich oriënteren op de mogelijkheid van het gaan uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf aanvullend beleid gevoerd. Dit beleid is neergelegd in het Besluit oriëntatieperiode. Dit beleid luidt als volgt: “Onder oriëntatiefase dient te worden verstaan de periode die voorafgaat aan de daadwerkelijke start van het ondernemerschap waarin betrokkene zich oriënteert op de mogelijkheden van het gaan uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf (marktmogelijkheden, financieringsmiddelen, vestigingseisen). Deze oriënterende activiteiten kunnen gedurende drie maanden op één lijn gezet worden met sollicitatie-activiteiten. De WW-uitkering kan worden voortgezet onder uitdrukkelijke aantekening dat de werkloze werknemer zich beschikbaar blijft stellen voor de arbeidsmarkt, geen productieve arbeid verricht (bijv. orders verwerven) en blijft voldoen aan de overige uitkeringsvoorwaarden en controlevoorschriften…. Op het moment dat de oriëntatiefase overgaat in het daadwerkelijk starten van het eigen bedrijf dient het uitkeringsrecht te worden beëindigd.” De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat het Besluit oriëntatie enkel iets zegt over de verplichtingen tot het verrichten van sollicitaties. Het zegt niets over de vraag of iemand beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. Het niet instemmen met het verzoek om een oriëntatieperiode zou dan ook alleen maar tot de vaststelling kunnen leiden dat betrokkenen in genoemde periode onvoldoende gesolliciteerd hebben met als mogelijk gevolg een korting op de uitkering. De gemachtigde van verweerder heeft in dit verband ter zitting verklaard dat het in dit geding aan de orde zijnde besluit niet gevolgd zal worden door materiële besluitvorming houdende oplegging van sancties wegens het onvoldoende verrichten van sollicitatieactiviteiten. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder deze toezegging gestand zal doen. De rechtbank is overigens van oordeel dat het Besluit oriëntatie ruimte laat voor het zich gelijktijdig oriënteren op het starten van een eigen onderneming en het feitelijk verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst. Dat sluit ook aan bij de tekst van de door verweerder gepubliceerde voorlichtingsbrochure ”Kan ik ook voor mezelf beginnen”. Het enkel verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst wil naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat iemand reeds werkzaam is als zelfstandige. Het is immers zeer wel voorstelbaar dat – zoals in het geval van eiser – iemand naar aanleiding van het verrichten van enkele diensten zich gaat oriënteren op het starten van een eigen onderneming. Anders dan de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 6 juli 2005 ( LJN: AU0240) acht verweerder blijkens zijn o.a. in de voorlichtingsfolder bekend gemaakte beleid activiteiten als het bij de gemeente aanvragen van vergunningen en vrijstellingen, het regelen van financiering en het maken van afspraken met de belastingdienst inzake omzetbelasting activiteiten behorend bij de oriëntatiefase. Verweerder is aan dit beleid gehouden, zodat de door eiser verrichtte activiteiten vallen onder de oriëntatiefase. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit wegens een gebrek in de motivering voor vernietiging in aanmerking komt en het beroep van eiser gegrond verklaard dient te worden. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding stelt de rechtbank vast dat eiser dit verzoek niet heeft onderbouwd met concrete schadeposten. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat verweerder enige materiële besluitvorming met betrekking tot de litigieuze periode heeft genomen waaruit mogelijk schade zou kunnen zijn ontstaan zodat dit verzoek dient te worden afgewezen. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: • 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift; • 1 punt voor het verschijnen ter zitting; • waarde per punt € 322,00 • wegingsfactor 1. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het door hem gestorte griffierecht ad € 37,00 dient te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - wijst het verzoek van eiser om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te veroordelen tot schadevergoeding af; - gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser te vergoeden het door hem gestorte griffierecht ad € 37,00; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00; - wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden. Aldus gedaan door mr. P.A.M. Penders als rechter in tegenwoordigheid van mr. H.C. Dollekamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2006. Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Afschrift verzonden: